Documentaire is wake-up call
Onderstaand artikel is oorspronkelijk geschreven voor Cvandaag. Foto: KRO/NCRV – Milan Gino.
‘Wie help ik hiermee? Mezelf in ieder geval niet…’ Dat zegt de 26-jarige influencer en acteur Robbert Rodenburg in de documentaire ‘God, ik ben gay’ die vorige week donderdagavond is uitgezonden op NPO 3.[i] Hij doelt met die opmerking op de gesprekken die hij voor de documentaire heeft gevoerd over zijn homo-zijn, vooral met mensen uit zijn orthodox-christelijke verleden. Rode draad daarin is dat hij zich altijd veroordeeld heeft gevoeld… Wat hij daarover zegt, raakt me. Zou het kunnen dat hij homoseksuele jongeren uit orthodox-christelijke kring met deze documentaire heeft geholpen?
Er zitten in de documentaire best dingen waaraan je je zou kunnen ergeren. Bijvoorbeeld als hij opmerkt dat hij volgens teksten uit Leviticus gestenigd zou moeten worden. Hij kan weten dat niemand in reformatorische kring deze teksten zo leest. Of als hij met een oud-docent van De Driestar leest uit een beleidsnotitie van 13 (!) jaar geleden, terwijl algemeen bekend is dat deze reformatorische school daar al lang afstand van heeft genomen. En zo zijn er nog wel een paar dingen.
Maar dat laat onverlet dat hij zich als tiener in de kerk en op school diep ongelukkig heeft gevoeld. Hij zegt in de documentaire dat het derde en vierde jaar van zijn vmbo-tijd de twee ongelukkigste jaren van zijn leven zijn geweest! Zijn homo-zijn was in zijn beleving iets dat er niet mocht zijn, een hemel-of-helkwestie (waarschijnlijk hel). Dan kun je als kerk of school nog zó gelijk hebben met je onderwijs over (homo-)seksualiteit, maar als dit daar het effect van is, heb je iets verkeerd gedaan.
Verwijten
Dat wordt in de documentaire ook erkend door vertegenwoordigers van de school van Robbert. Lute-Geert Verdouw, directeur vmbo van De Driestar zegt: ‘Dat is iets wat wij onszelf ook verwijten. Dat wij daarin in het verleden echt verkeerde keuzes hebben gemaakt door de sociale veiligheid van leerlingen onvoldoende in het oog te hebben.’ Ds. Paul Visser, destijds predikant van Robbert zegt: ‘Ik heb nooit het recht om een oordeel te vellen over iemand die [ten aanzien van dit onderwerp] een andere keuze maakt dan ik zou doen. Dat is iets tussen God en jouw hart.’
Ondertussen is de schade in het leven van Robbert Rodenburg – en mogelijk ook andere homo’s uit behoudend-christelijke kring – een feit. Misschien is die menselijkerwijs gesproken wel niet meer te herstellen. De documentaire is des te meer een wake-up call om de sociale veiligheid van homoseksuele jongeren beter in de gaten te houden.
Veiligheid
Wat dat betreft, blijf ik haken bij een opmerking die Corinna de Groot, staffunctionaris leerlingenzorg aan De Driestar, in de documentaire maakt. De beelden erbij geven aan haar woorden extra effect, ongetwijfeld bewust zo gemonteerd. Terwijl je Robbert vertwijfeld en eenzaam ziet weglopen na het gesprek op De Driestar, hoor je haar zeggen: ‘Het geeft mij ook wel het inzicht dat wij ons moeten realiseren dat op het moment dat wij de verbinding verliezen op het punt dat de Bijbel ons uitgangspunt is, dat je daar wellicht ook altijd uit elkaar zal gaan als het gaat om het idee van sociale veiligheid.’
Je kunt je afvragen of dat zo is. Eerder in de documentaire zegt ze daarover: ‘De kunst is: hoe zorg je ervoor dat je dit bespreekbaar maakt op een manier waarbij elke leerling de ruimte heeft om zichzelf te verhouden tot het onderwerp.’ Dat is volgens mij precies de clou. Als je die kunst beheerst, kun je vasthouden aan de Bijbel als uitgangspunt, zonder de sociale veiligheid los te laten als de ander dat uitgangspunt niet deelt. Dat zullen we als christenen die het traditionele onderwijs over homoseksualiteit hoog willen houden, meer moeten leren.
Geloofsgesprek
Ik denk dat het hier gaat om belangrijke didactische principes, waarvan ik hoop – en ook verwacht – dat die door alle professionele docenten op reformatorische scholen in praktijk worden gebracht. Voor de catechese weet ik dat niet zo zeker. Ik hoorde onlangs van een jongere die tijdens catechisatie bij een onderwerp een fictieve reactie kreeg voorgelegd met de vraag: ‘Wat is er fout aan deze reactie?’ Ruimte om die reactie níet fout te vinden, was er blijkbaar niet.
Bij trainingen over het geloofsgesprek die ik voor de HGJB geef, gebruik ik als casus vaak het onderwerp ‘de opstanding’. In de catechesemethoden van de HGJB is een belangrijk onderdeel de informatieoverdracht, waarbij de catecheet uitlegt wat ‘wij’ als kerk, op basis van de Bijbel geloven over een onderwerp. Want dat mag en moet duidelijk zijn. Vervolgens is er de verwerking in de gespreksgroepjes. Stel nou dat een jongere in het gesprek over de opstanding zegt: ‘Ik kan dit niet geloven, volgens mij is dood dood.’ Hoe reageer je dan als catecheet of mentor?
Regel één is dan: blijf ‘in relatie’ met deze tiener. En regel twee: zorg ervoor dat de catechisant het gevoel houdt dat hij er – ondanks zijn ‘afwijkende’ mening – nog steeds bij hoort. Natuurlijk vind je het erg dat hij niet in de opstanding gelooft. Maar het heeft geen zin om te zeggen dat hij zo niet mag denken. Sterker nog: waarschijnlijk werkt dat averechts. Je kunt de ander niet dwingen het geloof over te nemen. Zoiets zegt Verdouw ook in de documentaire: ‘Uiteindelijk is het de verantwoordelijkheid van de leerling welke keuze hij maakt.’ Daarvoor heeft hij ruimte en sociale veiligheid nodig.
Acceptatie
Is het zo ook niet als het gaat over homoseksualiteit? In de bijbelstudiegroepen van Hart van Homo’s laten we er geen twijfel over bestaan dat volgens ons de Bijbel geen ruimte laat voor de homoseksuele relatie. Maar jongeren weten dat ze het met deze visie oneens mogen zijn – en sommige jongeren doen dat dan ook. Die ruimte hebben ze nodig om zich überhaupt een visie eigen te kunnen maken.
Het is wel eens gebeurd dat ik merkte dat een jongere ertoe neigde om de traditionele visie op homoseksualiteit over te nemen op het gezag van Hart van Homo’s. Toen heb ik gezegd: ‘Zo werkt dat niet. Je moet je echt afvragen of je zelf van harte achter deze visie staat. Anders red je het er niet mee.’
Betekent dit dat het mij niet uitmaakt tot welke overtuiging een jongere komt? Ja en nee. Voor mijn acceptatie van deze jongere maakt het mij inderdaad niet uit. Hij blijft hoe dan ook welkom. Aan de andere kant zal een jongere mij nooit horen zeggen dat ik alle visies gelijkwaardig vind. Daarvoor ben ik er te veel van overtuigd dat ‘mijn’ visie de juiste is. Dat brengt mij in een spanning, net zoals de catecheet in een spanning komt te staan als hij hoort dat een tiener niet in de opstanding gelooft. Hij neemt de jongere serieus, maar zal – als het goed is – nooit zeggen dat het niet uitmaakt hoe je erover denkt.
Vooroordelen
Robbert zal waarschijnlijk zeggen: ‘Maar als je eraan vasthoudt dat het huwelijk bedoeld is voor de relatie man-vrouw, dan oordeel je toch over mij?’ Dat zegt hij in de documentaire ook tegen ds. Paul Visser. Die geeft er wat mij betreft een goede reactie op: ‘Het kan niet zo zijn dat iedereen eerst moet denken zoals jij, voordat je je aanvaard voelt. Dat vind ik wel eens het dwingende van homoseksuele mensen: dan moet ik eerst net zo denken als zij. Als ik jou aanvaard in jouw overwegingen, zonder vooroordelen, dan mag ik van jou verlangen dat jij mij ook wilt aanvaarden.’
Het is alleen erg jammer dat dit voor Robbert op een laat moment in zijn levensweg komt. Wat Visser nu tegen hem zegt, heeft hij in zijn jeugd onvoldoende ervaren. Mogelijk is dat niet meer te herstellen, maar we kunnen voortaan in ieder geval meer ons best doen.
Herman van Wijngaarden
17 december 2024
[i] Op de website van KRO/NCRV zegt hij niettemin dat hij de documentaire achteraf ziet ‘als een groot cadeau aan mezelf, omdat ik eindelijk deal met ervaringen uit mijn verleden.’