Zeven lessen van Jezus voor ons pastorale gesprek
Hier een titel

1. Jezus overschrijdt grenzen
Het eerste wat in deze geschiedenis opvalt, is dat Jezus met één enkele vraag (‘Geef Mij te drinken’, vers 7) alle grenzen overschrijdt. We moeten er niet overheen lezen wat hiermee allemaal in het geding is. Het gaat om grenzen die ook wij nog kunnen ervaren: etnische, religieuze, burgerlijke en morele grenzen. Maar voor Jezus maken die niet uit. Het kan hem ook niet schelen wat andere mensen over deze vrouw denken. Hij zoekt contact.
Ook bij homoseksuele jongeren kunnen we grenzen ervaren – terecht of onterecht. We kunnen ons er niks bij voorstellen dat zij zich aangetrokken voelen tot personen van hetzelfde geslacht. En misschien hebben we zo onze vooroordelen. Of we vinden het moeilijk om met hen om te gaan zonder te denken aan allerlei vragen over wat wel en niet mag. Dat kan ons verhinderen om onbevangen contact met hen te zoeken. Jezus geeft ons hierin een voorbeeld.
2. Jezus is mede-mens
Als Jezus dat al doet, hoeveel te meer moeten wij dat dan doen. We snappen toch wat het betekent om mens te zijn? De dorst die homoseksuele jongeren naar erkenning en waardering hebben, hebben we toch zelf ook? En denk er dan ook maar aan hoe belangrijk seksualiteit is voor het mens-zijn. Wat dat betreft kunnen – en moeten – we naast deze jongeren gaan staan.
3. Jezus luistert
Homoseksuele jongeren kunnen pijn hebben door het ‘religieuze verschil’ dat de kerk heeft gemaakt tussen hetero- en homoseksuelen. Misschien vertrouwen ze je daarom in eerste instantie wel niet. ‘Hoe kun jij, die van de kerk bent, aan mij vragen hoe het met mij gaat? Want de kerk heeft toch geen omgang met homo’s?’ Ook als die gedachte onterecht is, kan ze er nog wél zijn! Geef er ruimte aan en luister! Laat jongeren hun eventuele frustratie over de kerk uiten. En probeer het vervolgens over de gave van God te hebben!
4. Jezus confronteert
Het is de vrouw zelf die het gesprek op godsdienst brengt. Maar als Jezus daarop door gaat – ‘Wie drinkt van het water dat Ik hem zal geven, zal in eeuwigheid geen dorst meer krijgen’ – snapt de vrouw het al niet meer. Ze brengt het gesprek daarom maar terug op het letterlijke water en haar letterlijke dorst: ‘Geef mij het water dat mij al die tochten naar deze put bespaart’ (vers 15). Maar Jezus doorziet haar afleidingsmanoeuvre. Hij confronteert haar met een belangrijk feit in haar leven. Daarmee wil Hij haar tot de erkenning brengen dat haar dorst veel dieper is dan die naar H2O. ‘Roep uw man en kom hier’ (vers 16).
Vaak wordt gedacht dat Jezus dit zegt om haar in het nauw te drijven. Hij wil haar tot de bekentenis brengen dat ze een zondares is. Dat is niet helemaal bezijden de waarheid, maar volgens mij is het niet de kern van Zijn bedoeling. Hij wil haar in de eerste plaats laten ontdekken dat ze Hem nodig heeft voor haar levensdorst. Dáárom confronteert Hij haar met het feit dat ze die dorst tevergeefs heeft proberen te lessen door relaties met verschillende mannen.
Zo nodig confronteren, is een belangrijk onderdeel van het pastoraat. Je bent er niet om alléén maar te luisteren. Soms moet iemand ertoe gebracht worden om eerlijk naar zichzelf te kijken. Dat geldt uiteraard ook voor homoseksuele jongeren. Ze zijn nooit alleen maar slachtoffer van de situatie. Ze blijven verantwoordelijk voor keuzes die ze eventueel hebben gemaakt en die ze nog zullen maken. Als ze daar onvoldoende oog voor hebben, mag je ze daarop wijzen.
5. Jezus veroordeelt niet
Dit is natuurlijk vaak een lastig punt in het gesprek met homoseksuele jongeren. We kunnen er zó van overtuigd zijn dat een jongere verkeerde keuzes maakt (zoals Jezus er ongetwijfeld van overtuigd was dat de vrouw dat had gedaan) dat we vooral dát willen benadrukken. Ik denk dat Jezus ons hier voorhoudt om daar op z’n minst heel voorzichtig mee te zijn. Als Hij het al niet doet, hoe zouden wij het dan wél kunnen doen? Onze eerste zorg moet zijn dat het hart van deze jongere bij Christus gebracht wordt.
6. Jezus presenteert zichzelf
Dat is in deze geschiedenis ook de zorg van Jezus. Hij stuurt de vrouw wel degelijk bij, namelijk in de richting van Hemzelf. Het is belangrijk dat de vrouw tot de ware aanbidding komt, dat is aanbidding in geest en waarheid. Maar wat is waarheid? ‘Laten we maar wachten op de Messias’, zegt de vrouw, dan zal het allemaal wel duidelijk worden. Nu is ze precies waar Jezus haar hebben wil. ‘Ik ben het, Die met u spreek’ (vers 26). Eigenlijk is het jammer dat juist dan de discipelen terugkomen. De vrouw krijgt niet de gelegenheid om nog iets te zeggen. Maar echt nodig is dat blijkbaar ook niet. Ze heeft degene gevonden die haar dorst lest. Zelfs haar dorst naar natuurlijk water vergeet ze; zonder haar waterkruik gaat ze naar de stad.
De overeenkomst tussen de vrouw en de homoseksuele jongeren is in de eerste plaats dat ze dorst hebben naar erkenning, naar gezien worden. Zoals Jezus de dorst van deze vrouw gelest heeft, kan en wil Hij dat ook voor onze jongeren doen. In ons ziet Hij hen staan en wil Hij naast hen zitten. Misschien houdt dat in dat ze vervolgens ontdekken dat ze gezondigd hebben, maar dat is niet dé focus van ons gesprek met hen.
7. Jezus forceert niet
Want liefde forceert niet, dat zien we óók heel duidelijk in het gesprek tussen Jezus en de Samaritaanse vrouw. Het is bijzonder om te zien hoe Jezus de vrouw ruimte geeft om zelf conclusies te trekken. Als het Jezus niet was, hadden wij misschien gedacht: waarom komt Hij niet op een meer directe manier to the point? Waarom doet Hij zo omslachtig? Had Hij niet beter direct kunnen zeggen waar het op aankomt?
Blijkbaar niet. Juist Jezus gaat heel voorzichtig te werk. Ik denk dat dat is omdat Hij het mens-zijn van de ander respecteert. Daarin gaat Hij vrij ver. Misschien kun je zelfs zeggen dat Hij daarbij het risico loopt om misverstaan te worden. Stel je voor dat de vrouw Zijn liefdevolle boodschap níet geaccepteerd had, wat zou Hij dan gedaan hebben? Zou Hij dan alsnog scherper de veroordeling hebben laten klinken? Of zou Hij hebben gehandeld zoals Paulus later zou schrijven: ‘De liefde is geduldig’ (1 Kor. 13:4)?
Uit: Om het hart van homo’s – Pastoraat aan homoseksuele jongeren, van Herman van Wijngaarden (h. 7)