Hart van homo´s logo
Gedrag en identiteit

Gedrag en identiteit

Hart van homo´s logo

Gedrag en identiteit

Gedrag en identiteit

Onderscheid maken

Een gesprek over homoseksualiteit kan zomaar uit de rails lopen wanneer mensen dezelfde woorden gebruiken maar er niet hetzelfde mee bedoelen. Zoiets kun je voorkomen door woorden te kiezen die duidelijk maken wat je wel en wat je niet bedoelt. In deze bijdrage gaat het over gedrag en identiteit.

door Wolter Rose

Onderscheid maken tussen gedrag en identiteit ligt in onze Westerse cultuur vaak gevoelig, zeker als het gaat over seksualiteit. Veel mensen ervaren hun seksuele verlangens als hun identiteit. Het is wat hen tot lesbisch, homo, bi of hetero maakt.

Toch ontkomen we er niet aan om onderscheid te maken tussen een seksuele geaardheid (of gerichtheid), seksueel gedrag en een seksuele identiteit.

Graadmeter

Stel dat je geen onderscheid zou maken tussen geaardheid en gedrag. Dan zou je iedereen die niet seksueel actief is, a-seksueel moeten noemen. Maar als iemand geen seksuele contacten of seksuele relatie heeft, is dat nog geen graadmeter voor zijn seksuele geaardheid.

Ook is het mogelijk dat iemands seksuele gedrag niet overeenkomt met zijn of haar seksuele voorkeur. Iemand die ‘objectvoorkeur’ (zie het artikel over seksuele geaardheid) heeft voor hetzelfde geslacht, kan een seksuele relatie hebben met iemand van het andere geslacht.

Gedrag

Gedragswetenschappers en juristen maken regelmatig gebruik van het onderscheid tussen gedrag en geaardheid. Ze vinden dat het onderscheid helpt om verschillende aspecten van homoseksualiteit helder te beschrijven. Een voorbeeld daarvan is de jurist Edward Stein, een voorvechter van homorechten.

Hij doet de oproep om in pleidooien voor homorechten niet meer het argument te gebruiken dat homoseksualiteit aangeboren is. Zelfs al zou wetenschappelijk aangetoond worden – wat volgens hem nog niet het geval is – dat een homoseksuele geaardheid aangeboren is, dan nog zou dat maar beperkt relevant zijn.

Want bij homorechten gaat het niet alleen om geaardheid, maar vooral om gedrag. Dan denkt hij aan zaken als seksueel contact hebben of een seksuele relatie; het je publiek identificeren als LHB; of samen een huishouden opzetten, met of zonder kinderen. In onze samenleving moeten mensen de vrijheid hebben om zulke keuzes te maken – of niet, want het zijn ook ‘keuzes die iemand niet zou kunnen maken, oftewel, iemand kan besluiten celibatair, in de kast, zonder partner of kinderloos te zijn.’

Identiteit

Geaardheid is dus niet hetzelfde als gedrag. En ook geaardheid en identiteit zijn niet hetzelfde. Het lastige is dat ‘identiteit’ een verwarrend begrip kan zijn, omdat het op verschillende manieren gebruikt wordt.

Wanneer bijvoorbeeld een BN’er wereldkundig maakt dat hij homo is, dan hebben we het over publieke identiteit. Het kan ook zijn dat iemand ervoor kiest om alleen in een kleine kring als homoseksueel bekend te zijn: dan hebben we het over privé-identiteit.

Met identiteit kan ook bedoeld worden: de groep waarmee je je het meest verwant voelt. Juist bij deze mensen voel je ‘thuis’, omdat je iets met ze deelt wat voor jou erg belangrijk is. Dat wordt wel sociale identiteit genoemd.

Soms gebruiken mensen het woord identiteit op nog weer een andere manier: als aanduiding voor wat iemand in het diepst van zijn wezen is, oftewel zijn persoonlijke identiteit.

Misverstanden

Misverstanden ontstaan vooral wanneer iemand het heeft over zijn sociale identiteit, terwijl de ander denkt dat hij het heeft over persoonlijke identiteit. Sommige christen-homo’s zeggen bijvoorbeeld dat ze een ‘Christus-script’ volgen, in plaats van een ‘homo-script’. De vraag is dan: heeft zo iemand het in dit geval over zijn persoonlijke identiteit of over zijn sociale identiteit?

Als je denkt dat hij het alleen over zijn persoonlijke identiteit heeft, zou je kunnen denken dat hij zijn homoseksualiteit eigenlijk ontkent, zo van: ‘In mijn persoonlijke identiteit speelt mijn homo-zijn geen rol.’

Maar het kan ook zijn dat hij vooral zijn sociale identiteit bedoelt: hij voelt zich het meest verwant met Christus en de mensen die bij Christus horen, meer dan met andere homoseksuelen in het algemeen.

Zo iemand ontkent daarmee niet per se zijn homoseksualiteit. Hij kan nog steeds zeggen dat zijn homo-zijn zijn hele bestaan kleurt, als een inktdruppel in een glas water. Het is niet het water zelf, maar het is ook niet volledig gescheiden van het water.

Gebed van een homo

Gebed van een homo

Hart van homo´s logo

Gebed van een homo

Gebed van een homo

U kent mij

HEERE, U kent mij – door en door.

Ook mijn homogedachten doorziet U van verre.

Soms wil ik het van mezelf niet eens weten,

maar U bent met al mijn wegen vertrouwd.

Ook deze.

 

HEERE, U omringt mij – overal.

Soms vind ik dat een vervelend idee,

want ik schaam me voor mijn homo-zijn.

Dan houd ik het maar liever voor mezelf,

desnoods in het donker.

Maar ook daar bent U.

 

HEERE, U hebt mij geschapen.

Soms denk ik dat U daarbij wat slordig bent geweest.

Want ik ben homo.

Dan vergeet ik het belangrijkste:

dat ik ontzagwekkend wonderlijk gemaakt ben.

Vergeef mij dat.

 

HEERE, U toetst mij.

Dank U dat ik niet ben overgeleverd aan het oordeel van anderen,

of aan het oordeel van mezelf.

Ik vertrouw op U.

 

Amen

(Naar Psalm 139)

Zondig om homo te zijn?

Zondig om homo te zijn?

Hart van homo´s logo

Zondig om homo te zijn?

Zondig om homo te zijn?

Opgelucht

Het was op een toerustingsavond voor een kerkenraad over homoseksualiteit. Eén van de ouderlingen vroeg zich af of het wel klopte wat ik zei, namelijk dat homoseksuele gevoelens op zich niet zondig zijn. ‘We zeggen toch ook niet tegen een moordenaar dat hij ernaar mag verlangen om een moord te plegen, zolang hij het maar niet doet? Het verlangen op zich is toch al verkeerd?’

Denk niet dat deze man geen bewogen hart voor homo’s had. Hij kwam mij juist over als zachtmoedig en welwillend. Alleen, hij had van huis-uit een visie op homoseksualiteit meegekregen waar hij oprecht mee zat. Een visie die je heel in het kort zo kunt weergeven.

‘Homoseksuele gevoelens heeft God bij de schepping niet bedoeld. Daarom is het zondig als iemand zulke gevoelens heeft. Als christen moet je er dus naar streven om deze gevoelens achter je te laten. Dat valt niet mee, maar door Gods kracht is het mogelijk.’

Goede bedoelingen

Er zijn veel christenen die – met de beste bedoelingen – menen dat ze hiermee de Bijbel naspreken. Ook sommige homoseksuele jongeren zelf denken zo. Ze nemen het zichzelf zó kwalijk dat ze homoseksuele gevoelens hebben, dat ze geneigd zijn te kiezen voor een visie die dat – met hen – veroordeelt.

Ik heb de ouderling verteld dat er volgens mij twee redenen zijn waarom deze visie niet klopt.

De eerste is dat ze pastoraal gezien niet verder helpt. Of sterker nog: misschien wel destructief is. Want als homoseksuele gevoelens per definitie zondig zijn, zit er maar één ding op. Dan moeten we tegen elkaar zeggen: ‘Bekeer je en neem afstand van je homoseksuele gevoelens.’ Uit eigen ervaring weet ik dat je daar compleet gek van kunt worden. Altijd maar jezelf veroordelen zodra je een jongen tegenkomt die je mooi vindt… Het schuld- en schaamtegevoel werd voor mij té zwaar.

Niet veroordelen

Gelukkig ontdekte ik toen de tweede reden waarom deze visie niet klopt: zelfs als je van mening bent dat de Bijbel geen ruimte laat voor de homoseksuele relatie, hoef je (jouw) homoseksuele gevoelens niet te veroordelen. Want homoseksualiteit is méér dan seks (willen) hebben. Het is: je prettig bij iemand voelen, iemand aantrekkelijk vinden, van iemand houden. Het heeft dus in de eerste plaats te maken met verbondenheid, liefde en vriendschap. En daar is niks mis mee – ook niet als je gelooft dat de grens voor het uitleven van deze gevoelens ligt bij de seksuele relatie.

De ouderling begreep het. En volgens mij was hij opgelucht…

Herman van Wijngaarden

Herman van Wijngaarden is zelf homoseksueel en auteur van het boekje ‘Oké, ik ben dus homo – over homoseksualiteit en het volgen van Jezus’ (uitg. KokBoekencentrum). Hij is projectleider van Hart van Homo’s. In het dagelijks leven is hij schrijver en conceptontwikkelaar bij de HGJB. 

‘Weet je wel zeker dat je homo bent?’

‘Weet je wel zeker dat je homo bent?’

Hart van homo´s logo

‘Weet je wel zeker dat je homo bent?’

‘Weet je wel zeker dat je homo bent?’

Verwarring

‘Mijn ouders zeggen dat ik er nog maar eens goed over moet nadenken of ik wel echt homo ben…’

Met enige regelmaat spreek ik jongeren die me zoiets vertellen. Er zijn ouders die er gewoon niet aan willen. ‘Weet je het wel zeker?’, ‘Heb je het wel een kans gegeven om verliefd te worden op een meisje?’, ‘Je ziet het helemaal niet aan je.’ Kortom, denk er nog maar ’s over na, dan praten we later verder.

Ik stel het me zo voor dat een jongere na zo’n gesprek in verwarring teruggaat naar zijn of haar kamer. Vaak hebben ze jarenlang rondgelopen met twijfels aan hun seksuele identiteit. Op een gegeven moment moeten ze erover praten, want het wordt voor hen steeds duidelijker. Ze rapen de moed bij elkaar om het aan hun ouders te vertellen, hopend dat ze bij hen steun zullen vinden. En dan blijkt dat pa en ma het niet willen geloven: ‘Denk er nog maar ’s over na!’ In plaats van verder te zijn gekomen, voelt het voor deze jongeren alsof ze terug bij ‘af’ zijn. Ze moeten hun zoekproces overnieuw doen…

Soms terecht

Ergens snap ik het natuurlijk wel dat ouders zo reageren. Mogelijk zeggen ze het vooral uit zorg voor hun zoon of dochter. Het is tenslotte niet ideaal om als homo door het leven te moeten, zeker niet voor een christen. Als ze hun kind dan een pijnlijke vergissing kunnen besparen, willen ze dat vóór alles doen!

Daar komt bij dat er inderdaad situaties kunnen zijn waarin genoemde vragen terecht zijn. Dat geldt zeker als het gaat om tieners (12-16 jaar). Zij zitten in een periode waarin hun seksualiteit zich aan het ontwikkelen is. Dat is sowieso een verwarrende periode. Het is vrij normaal dat een jongen zich in deze jaren wel eens afvraagt: Ben ik soms homo? Omdat de drempel naar homoseksueel gedrag in deze tijd steeds lager wordt, kan hij (op internet) vrij makkelijk het advies tegenkomen: probeer het maar uit, dan merk je vanzelf of je het prettig vindt. Maar als je al twijfelt, hoef je niet per se homo te zijn om het prettig te vinden dat een seksegenoot aan je zit. Het is dan niet uitgesloten dat een tiener denkt dat hij homo is en er later achter komt dat dat toch níet zo is.

Op oudere leeftijd is zoiets mogelijk als een jongere in het biseksuele spectrum zit: hij of zij voelt zich in meerdere of mindere mate aangetrokken tot beide geslachten. Het zou dan kunnen dat een jongere ertoe komt om zich meer te identificeren met zijn/haar homoseksuele kant dan met zijn heteroseksuele kant. Denk aan bepaalde traumatische ervaringen (seksueel misbruik) of aan een omgeving waarin homo-zijn je veel positieve aandacht oplevert.

Dit is trouwens niet per se een conservatief-christelijke gedachte. In het algemeen wordt de seksuele identiteit tegenwoordig gezien als iets dat heel fluïde is. Zo kan iemand heel goed afwisselend een homoseksuele en een heteroseksuele periode hebben (zie bijvoorbeeld de roman ‘Een klein leven’ van Hanya Yanagihara).

Identificeren

Toch moeten we ervoor oppassen dat we bovenstaande zomaar gebruiken om vraagtekens te zetten bij de seksuele identiteit van een jongere. Als ouders dat doen, heeft dat meestal te maken met een omgeving waarin het allerminst positieve aandacht oplevert als je vertelt dat je homo bent – de ouders zelf zijn daar het bewijs van. De jongeren over wie ik het in dit artikel heb, zijn daar als geen ander van doordrongen. Niet voor niets wachten ze soms jarenlang om ‘het’ aan hun omgeving te vertellen.

Zo goed als altijd hebben ze de mogelijkheid dat ze homo zouden zijn met alle kracht die in hen is proberen weg te drukken. ‘Ik wil helemaal geen homo zijn!’ Niet zelden hebben ze ook geprobeerd om een verkering aan te gaan met het andere geslacht. Dat kan hen dan trouwens nog tegengeworpen worden, want: ‘Je hield toch van haar?’, of: ‘Je vond hem toch leuk?’ Ja, dat deden ze inderdaad, maar toch ging het niet. Er ontbrak iets wezenlijks aan de relatie.

Kortom, juist in orthodox-christelijke kringen is het erg onwaarschijnlijk dat een jongere zichzelf aanpraat dat hij of zij homo is. Wie deze mogelijkheid toch open wil houden, zal zich in ieder geval moeten afvragen welk voordeel het de jongere biedt om zichzelf te identificeren als homo.

Mogelijke opmerkingen van ouders

    • Je komt helemaal niet over als ‘homo’ – Nog afgezien van wat daarmee wordt bedoeld: het zegt helemaal niks! Veel jongeren die toch echt homo zijn, komen in eerste instantie helemaal niet zo over – zeker niet als ze (wat vaak gebeurt) uit alle macht proberen de schijn te vermijden…
    • Je had het altijd over meisjes en nu kom je er opeens mee dat je homo bent – Zo’n opmerking komt meestal uit een omgeving die weinig ruimte biedt om over dit onderwerp te praten. Als die ruimte er wél was geweest, had een jongere in een vroeg stadium zijn of haar twijfels al kunnen delen.
    • Je reageert zo vervelend op onze vragen – Homoseksuele jongeren kunnen – net als andere jongeren – inderdaad op een verkeerde manier het gesprek aangaan met hun ouders. Soms zijn ze daardoor mede debet aan hun eigen verwarring. Daar mogen ze op aangesproken worden. Maar het betekent niet dat we dús als ouders gelijk hebben.
    • Je hebt een verkering met het andere geslacht niet serieus een kans gegeven – Deze opmerking heeft hoogstens enig recht van spreken als een jongere biseksueel zou kunnen zijn. Maar meestal weet een jongere dat dan wel van zichzelf. Voor de rest geldt: het andere geslacht kunnen waarderen, is nog wat anders dan je seksueel aangetrokken voelen.
    • Misschien ben je ‘homo’ geworden door [dit of dat] – Wie dit oppert, moet zich ervan bewust zijn dat de literatuur die deze mogelijkheid openhoudt, het dan in het algemeen heeft over traumatische ervaringen. Als daar geen sprake van is, is er weinig grond voor deze opmerking.

Mág het?

‘Denk er nog maar eens over na…’ Voor de jongeren over wie ik het in dit artikel heb, is dat een pijnlijke en verwarrende boodschap. Pijnlijk, omdat ze opnieuw op zichzelf teruggeworpen worden, terwijl ze juist steun zochten. Verwarrend, omdat het hen niet lukt om er afstand van te nemen. Zoveel ontzag hebben ze vaak wel voor hun ouders dat ze inderdaad het proces van zelfonderzoek opnieuw beginnen. Ze proberen zich nóg een keer voor te stellen hoe het zou zijn om verkering te hebben met het andere geslacht. Dan zegt een jongen bijvoorbeeld: ‘Ik kan niet ontkennen dat ik bepaalde meisjes wel leuk vind’, wat hij vervolgens dan – voor de zoveelste keer – probeert te verbinden aan iets van seksuele aantrekkingskracht.

Als jongeren met deze verwarring bij mij komen, ga ík ze trouwens niet vertellen dat ze volgens mij echt homo zijn – ook niet als ik er zelfs van een afstand bijna van overtuigd ben. Ze zullen zelf die conclusie moeten trekken, om daarmee vervolgens opnieuw het gesprek met de ouders aan te gaan. Wat ik wel probeer, is jongeren te helpen hun gevoelsleven duidelijker in kaart te krijgen. Dat doe ik door daar gerichte vragen naar te stellen die hen de ruimte geven om daar eerlijk over te zijn.

Ik heb wel eens de indruk dat het om dat laatste gaat. Ik ga hen beslist niet aanpraten dat ze homo zijn, maar ze merken wél dat ze van mij homo mógen zijn. Misschien is dat laatste voor mij makkelijker dan voor ouders – het is tenslotte mijn kind niet – maar ten diepste zijn kinderen daar ook bij hun ouders naar op zoek: ‘Mág ik van jullie homo zijn? Ik mag het van mijzelf eigenlijk niet eens. Help me om te accepteren wie en hoe ik ben!’

Herman van Wijngaarden

Kom in het licht met je homo zijn

Kom in het licht met je homo zijn

Hart van homo´s logo

Kom in het licht met je homo zijn

Kom in het licht met je homo zijn

Acceptatieproces

Je zult maar tot de conclusie komen dat je homo bent… Misschien heb je de gedachte heel lang proberen weg te drukken, want: dit wil je niet! Maar langzamerhand ben je er achter gekomen dat het gewoon zo is. Hoe nu verder? Het maar voor jezelf houden? Net doen of het niet zo is? Hieronder drie tips voor als je aan het begin staat van je (al dan niet) acceptatieproces.

1. Accepteer dat je homo bent – Het klinkt misschien als een open deur: ‘Accepteer dat je homo bent.’ Ja, je zult wel moeten… Toch is dat iets waar veel christen-jongeren moeite mee hebben. Waarschijnlijk was je liever anders geweest. Dat is begrijpelijk, maar die gedachte helpt je niet verder. Het feit ligt er nu eenmaal en je zult ermee moeten dealen, of je nu wilt of niet. Dat lukt niet als je je homo-zijn niet accepteert als iets dat bij jou hoort. Misschien moet je zelfs zeggen: als je het niet aanvaardt als iets dat bij jou hoort, dat klinkt nog iets positiever. Hoe het ook komt dat jij homoseksueel bent geworden, het is niet buiten Gods vaderlijke hand om gegaan. Hij weet ervan dat jij homo bent en Hij heeft er een plan mee. Dat plan zul je alleen ontdekken als je je homo-zijn bewust, vanuit een positieve houding, onder ogen ziet. God weet er raad mee!

2. Kom ermee in het licht – Dat is lastig: met je homo-zijn in het licht komen. Je kunt geneigd zijn om het liever maar verborgen te houden, voor jezelf en voor anderen. Net doen of het er niet is. Maar wat er dan vaak gebeurt, is dat je het wegstopt in de duistere plekjes van je hart: die van de schaamte en het schuldgevoel. Dat lijkt veilig, maar juist omdat je er niet bewust aandacht aan besteedt, krijgt het de kans om zijn eigen wegen te gaan. En dat zijn vaak juist de duistere wegen, waar je geen controle over hebt.
Het lijkt tegenstrijdig, maar veel jongeren die hun homo-zijn niet onder ogen zien, leiden een dubbel leven. ‘Eigenlijk mag het niet, maar ik kan er niks aan doen en dus geef ik soms maar toe aan de porno of de vlugge sekscontacten.’ Alsof hun homo-zijn op die duistere plekjes nog ’t meest veilig is. Maar uiteindelijk worden ze er niet gelukkig van, integendeel. Vandaar: kom ermee in het licht. Praat erover, met God en met andere mensen. Geloof dat je je homo-zijn in Gods licht kunt beleven!

3. Maak bewuste keuzes – Veel christen-homo’s voelen zich slachtoffer van hun gevoelens. Ze hebben er tenslotte niet om gevraagd om zo te zijn. Als het er dan bovendien op lijkt dat er geen goede manier bestaat om ermee om te gaan (‘Je doet het altijd fout’), kun je de moed opgeven. Het is alsof je veroordeeld bent tot een leven in zonde… En als dat zo is, waar zou je je dan nog druk om maken? ’t Beste wat je dan kunt doen, is nog een beetje genietenvan de zonde.
In je hart weet je natuurlijk wel dat dat niet de manier is. Er moet een betere manier zijn, maar daar zul je wel bewust voor moeten kiezen. Zie je zelf niet als slachtoffer van je gevoelens. Oké, je hebt er zelf niet voor gekozen om zo te zijn, maar dat neemt niet weg dat jij verantwoordelijk bent voor hoe je ermee omgaat. Vertrouw je ermee toe aan God die dit in jouw leven heeft toegelaten: ‘Oké, ik ben dus homo… en ik wil ermee omgaan zoals U dat van mij verlangt.’

Uit:  Oké, ik ben dus homo – over homoseksualiteit en het volgen van Jezus, van Herman van Wijngaarden.

Homo’s met een sociale fobie

Homo’s met een sociale fobie

Hart van homo´s logo

Homo’s met een sociale fobie

Homo’s met een sociale fobie

Niet om je voor te schamen

Veel vaker dan gemiddeld hebben homoseksuelen en biseksuelen psychiatrische problemen. Daarbij valt op dat homoseksuele mannen, lesbisch vrouwen en biseksuele mensen (vergeleken met hetero’s) ruim twee keer zo vaak een sociale fobie hebben, of een sociale angststoornis. Homoseksueel zijn lijkt dus een risicofactor voor het krijgen van een psychiatrische stoornis. Het Trimbos Instituut heeft daar cijfers over die voortkomen uit degelijk wetenschappelijk statistisch onderzoek.
20% van de homoseksuele en biseksuele mannen hebben ooit in hun leven een sociale fobie, en 25% van de lesbische en biseksuele vrouwen. Dat is misschien een verklaring voor de waarneming dat veel mensen in de homogemeenschap eenzaam zijn. Een sociale angststoornis gaat niet vanzelf over, maar is wel goed behandelbaar met cognitieve gedragstherapie en medicijnen.

Discriminatie

Veel homoseksuele, lesbische en biseksuele mensen krijgen in hun leven te maken met discriminatie en uitsluiting, binnen en buiten de kerk. Discriminatie binnen de kerk komt misschien harder aan, omdat je daar veiligheid en liefde verwacht. Maar ook op een niet-christelijke middelbare school kun je gepest worden omdat je homo bent, of op de sportvereniging.

Dat levert stress op en daar kun je psychisch ziek van worden. Maar deze stress door discriminatie, die ze ook wel minderheidsstress noemen, is nooit de enige oorzaak van een sociale fobie. Als alle discriminatie op de wereld stopt, genees je niet spontaan van deze stoornis.

Hersenen

Mensen met sociale angst hebben nogal eens een terughoudend karakter. Stress in het algemeen lijkt er ook mee te maken te hebben. Een deel van de ziekte is erfelijk bepaald, voor een deel hangt het samen met omgevingsfactoren. Je wordt met een kwetsbaarheid geboren, maar de omgevingsfactoren bepalen of er een sociale fobie ontstaat.

De rol van de opvoeding is onduidelijk en zeker niet de belangrijkste voorwaarde voor het ontstaan van een sociale angststoornis. Het zit in je hersenen, er gaat iets mis met de neurotransmitters dopamine, serotonine en noradrenaline.

Ongezond

De sociale fobie begint vaak in de puberteit en ontstaat meestal geleidelijk. Vrouwen gaan daar ongezond veel alcohol van drinken, mannen in deze groep gebruiken veel vaker drugs. Dat doen vrouwen en mannen als zelfmedicatie, om de pijn van de angststoornis te verdoven. Dat helpt maar tijdelijk. Niemand gaat trouwens aan de drank of drugs omdat hij homoseksueel is. Het is vaak het gevolg van een niet behandelde psychiatrische stoornis.

Bij een sociale fobie ben je bang dat anderen je vreemd of raar vinden, een kritisch oordeel over je hebben, of dat je gaat blozen of trillen. Je kunt dan situaties gaan vermijden, of ze slechts doorstaan met heel veel stress. Dat kan betrekking hebben op iemand ontmoeten, telefoneren, uit eten gaan, een speech houden, werken als er iemand meekijkt. Het is pas een stoornis als het een negatieve invloed heeft op je dagelijks leven, dus als de angst overdreven sterk aanwezig is.

‘Gelukkig is het nooit een serieuze optie voor me geweest om te stoppen met geloven. Want wat hou je dan over?’

Oordeel

Mensen met een sociale fobie of een sociale angststoornis zijn bang voor het oordeel en de kritiek van anderen. Als een kerk leert dat homoseksuele daden zonde zijn, kan dat bij deze mensen extra hard aankomen. Ze zullen, ook weer uit angst voor een oordeel, niet zo gemakkelijk met de dominee gaan praten over wat dit voor hen persoonlijk betekent. Ondertussen zijn ze wel diep ongelukkig, want dit veroorzaakt enorme stress, die leidt tot psychische klachten. De stap naar de huisarts is ook weer groot, eveneens uit angst voor een negatief oordeel.

Mensen met een sociale fobie zijn vaker alleenstaand. Ze doen nogal eens een lagere opleiding dan ze kunnen en hebben dan ook nog eens werk onder hun opleidingsniveau. Een gevolg kan zijn dat mensen eenzaam worden: geen mensen uitnodigen, niet gaan sporten of naar verjaardagen. De angstklachten kunnen leiden tot stress en uitputting.

Schaamte

De schaamte is groot en daarom duurt het lang voordat deze mensen een afspraak maken met de huisarts, ook als ze niet homoseksueel zijn.

Dit is een probleem waar professionele hulp bij nodig is. Schaam je niet om hulp in te schakelen. Veel meer homo’s hebben te maken met sociale angst, je bent niet de enige. Met een goede behandeling kun je herstellen.

Annette van der Vliet