‘Weet je wel zeker dat je homo bent?’

‘Mijn ouders zeggen dat ik er nog maar eens goed over moet nadenken of ik wel echt homo ben…’ Met enige regelmaat spreek ik jongeren die me zoiets vertellen. Er zijn ouders die er gewoon niet aan willen. ‘Weet je het wel zeker?’, ‘Heb je het wel een kans gegeven om verliefd te worden op een meisje?’, ‘Je ziet het helemaal niet aan je.’ Kortom, denk er nog maar ’s over na, dan praten we later verder.

 Ik stel het me zo voor dat een jongere na zo’n gesprek in verwarring teruggaat naar zijn of haar kamer. Vaak hebben ze jarenlang rondgelopen met twijfels aan hun seksuele identiteit. Op een gegeven moment moeten ze erover praten, want het wordt voor hen steeds duidelijker. Ze rapen de moed bij elkaar om het aan hun ouders te vertellen, hopend dat ze bij hen steun zullen vinden. En dan blijkt dat pa en ma het niet willen geloven: ‘Denk er nog maar ’s over na!’ In plaats van verder te zijn gekomen, voelt het voor deze jongeren alsof ze terug bij ‘af’ zijn. Ze moeten hun zoekproces overnieuw doen…

Soms terecht
Ergens snap ik het natuurlijk wel dat ouders zo reageren. Mogelijk zeggen ze het vooral uit zorg voor hun zoon of dochter. Het is tenslotte niet ideaal om als homo door het leven te moeten, zeker niet voor een christen. Als ze hun kind dan een pijnlijke vergissing kunnen besparen, willen ze dat vóór alles doen!

Daar komt bij dat er inderdaad situaties kunnen zijn waarin genoemde vragen terecht zijn. Dat geldt zeker als het gaat om tieners (12-16 jaar). Zij zitten in een periode waarin hun seksualiteit zich aan het ontwikkelen is. Dat is sowieso een verwarrende periode. Het is vrij normaal dat een jongen zich in deze jaren wel eens afvraagt: Ben ik soms homo? Omdat de drempel naar homoseksueel gedrag in deze tijd steeds lager wordt, kan hij (op internet) vrij makkelijk het advies tegenkomen: probeer het maar uit, dan merk je vanzelf of je het prettig vindt. Maar als je al twijfelt, hoef je niet per se homo te zijn om het prettig te vinden dat een seksegenoot aan je zit. Het is dan niet uitgesloten dat een tiener denkt dat hij homo is en er later achter komt dat dat toch níet zo is.

Op oudere leeftijd is zoiets mogelijk als een jongere in het biseksuele spectrum zit: hij of zij voelt zich in meerdere of mindere mate aangetrokken tot beide geslachten. Het zou dan kunnen dat een jongere ertoe komt om zich meer te identificeren met zijn/haar homoseksuele kant dan met zijn heteroseksuele kant. Denk aan bepaalde traumatische ervaringen (seksueel misbruik) of aan een omgeving waarin homo-zijn je veel positieve aandacht oplevert.

Dit is trouwens niet per se een conservatief-christelijke gedachte. In het algemeen wordt de seksuele identiteit tegenwoordig gezien als iets dat heel fluïde is. Zo kan iemand heel goed afwisselend een homoseksuele en een heteroseksuele periode hebben (zie bijvoorbeeld de roman ‘Een klein leven’ van Hanya Yanagihara).

Identificeren
Toch moeten we ervoor oppassen dat we bovenstaande zomaar gebruiken om vraagtekens te zetten bij de seksuele identiteit van een jongere. Als ouders dat doen, heeft dat meestal te maken met een omgeving waarin het allerminst positieve aandacht oplevert als je vertelt dat je homo bent – de ouders zelf zijn daar het bewijs van. De jongeren over wie ik het in dit artikel heb, zijn daar als geen ander van doordrongen. Niet voor niets wachten ze soms jarenlang om ‘het’ aan hun omgeving te vertellen.

Zo goed als altijd hebben ze de mogelijkheid dat ze homo zouden zijn met alle kracht die in hen is proberen weg te drukken. ‘Ik wil helemaal geen homo zijn!’ Niet zelden hebben ze ook geprobeerd om een verkering aan te gaan met het andere geslacht. Dat kan hen dan trouwens nog tegengeworpen worden, want: ‘Je hield toch van haar?’, of: ‘Je vond hem toch leuk?’ Ja, dat deden ze inderdaad, maar toch ging het niet. Er ontbrak iets wezenlijks aan de relatie.

Kortom, juist in orthodox-christelijke kringen is het erg onwaarschijnlijk dat een jongere zichzelf aanpraat dat hij of zij homo is. Wie deze mogelijkheid toch open wil houden, zal zich in ieder geval moeten afvragen welk voordeel het de jongere biedt om zichzelf te identificeren als homo.

Mogelijke opmerkingen van ouders

      • Je komt helemaal niet over als ‘homo’ – Nog afgezien van wat daarmee wordt bedoeld: het zegt helemaal niks! Veel jongeren die toch echt homo zijn, komen in eerste instantie helemaal niet zo over – zeker niet als ze (wat vaak gebeurt) uit alle macht proberen de schijn te vermijden…
      • Je had het altijd over meisjes en nu kom je er opeens mee dat je homo bent – Zo’n opmerking komt meestal uit een omgeving die weinig ruimte biedt om over dit onderwerp te praten. Als die ruimte er wél was geweest, had een jongere in een vroeg stadium zijn of haar twijfels al kunnen delen.
      • Je reageert zo vervelend op onze vragen – Homoseksuele jongeren kunnen – net als andere jongeren – inderdaad op een verkeerde manier het gesprek aangaan met hun ouders. Soms zijn ze daardoor mede debet aan hun eigen verwarring. Daar mogen ze op aangesproken worden. Maar het betekent niet dat we dús als ouders gelijk hebben.
      • Je hebt een verkering met het andere geslacht niet serieus een kans gegeven – Deze opmerking heeft hoogstens enig recht van spreken als een jongere biseksueel zou kunnen zijn. Maar meestal weet een jongere dat dan wel van zichzelf. Voor de rest geldt: het andere geslacht kunnen waarderen, is nog wat anders dan je seksueel aangetrokken voelen.
      • Misschien ben je ‘homo’ geworden door [dit of dat] – Wie dit oppert, moet zich ervan bewust zijn dat de literatuur die deze mogelijkheid openhoudt, het dan in het algemeen heeft over traumatische ervaringen. Als daar geen sprake van is, is er weinig grond voor deze opmerking.

Mág het?
‘Denk er nog maar eens over na…’ Voor de jongeren over wie ik het in dit artikel heb, is dat een pijnlijke en verwarrende  boodschap. Pijnlijk, omdat ze opnieuw op zichzelf teruggeworpen worden, terwijl ze juist steun zochten. Verwarrend, omdat het hen niet lukt om er afstand van te nemen. Zoveel ontzag hebben ze vaak wel voor hun ouders dat ze inderdaad het proces van zelfonderzoek opnieuw beginnen. Ze proberen zich nóg een keer voor te stellen hoe het zou zijn om verkering te hebben met het andere geslacht. Dan zegt een jongen bijvoorbeeld: ‘Ik kan niet ontkennen dat ik bepaalde meisjes wel leuk vind’, wat hij vervolgens dan – voor de zoveelste keer – probeert te verbinden aan iets van seksuele aantrekkingskracht.

Als jongeren met deze verwarring bij mij komen, ga ík ze trouwens niet vertellen dat ze volgens mij echt homo zijn – ook niet als ik er zelfs van een afstand bijna van overtuigd ben. Ze zullen zelf die conclusie moeten trekken, om daarmee vervolgens opnieuw het gesprek met de ouders aan te gaan. Wat ik wel probeer, is jongeren te helpen hun gevoelsleven duidelijker in kaart te krijgen. Dat doe ik door daar gerichte vragen naar te stellen die hen de ruimte geven om daar eerlijk over te zijn.

Ik heb wel eens de indruk dat het om dat laatste gaat. Ik ga hen beslist niet aanpraten dat ze homo zijn, maar ze merken wél dat ze van mij homo mógen zijn. Misschien is dat laatste voor mij makkelijker dan voor ouders – het is tenslotte mijn kind niet – maar ten diepste zijn kinderen daar ook bij hun ouders naar op zoek: ‘Mág ik van jullie homo zijn? Ik mag het van mijzelf eigenlijk niet eens. Help me om te accepteren wie en hoe ik ben!’

Herman van Wijngaarden